e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trant gang: gank (Montfort, ... ), trant: (trantj van gaon) (Montfort) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: ein smaal trap (Montfort), trap (Montfort) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapfundering fundering met versnijding: føndēreŋ met ˲vǝrsnijeŋ (Montfort) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trappelen trampelen: trampelen (Montfort), B.v. doe trampels mer d`r op los.  trampele (Montfort), trappelen: trappələ (Montfort) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Montfort), trampelen: trampǝlǝ (Montfort) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trappis (Montfort) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede roede: rooije (Montfort), rōi̯ (Montfort) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter trechter: trechter (Montfort) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trechter op de gierton treugel: trø̜̄gǝl (Montfort) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trap: trap (Montfort, ... ), trede: trēi̯ (Montfort), trɛj (Montfort), tr‧ɛi̯ (Montfort), tree-ijzer: trei̯īzǝr (Montfort) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] I-13, II-7, II-9, III-2-1