21445 |
uitschelden |
schelden:
Opm. Duitse sch.
schelje (L382p Montfort),
uitschelden:
oetschèllə (L382p Montfort),
uitschijten:
oetschiete (L382p Montfort)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
uitslaan:
ūtslǭn (L382p Montfort)
|
Een tekening maken op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de meetwerktuigen, pag. 75.' [N G, 20a]
II-12
|
18108 |
uitslag onder de neus |
fistel:
futsel (L382p Montfort),
uitslag:
oetslaag (L382p Montfort)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brɛnjǝrǝx (L382p Montfort)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepen:
sliepe (L382p Montfort),
uitschelden:
ee:mes oetsjelle (L382p Montfort),
uitsliepen:
ee‧mes oe‧tslie‧pe (L382p Montfort),
oetsliepe (L382p Montfort)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
21787 |
uitsluitsel |
alleszeggend antwoord:
alleszeikənd antwoard (L382p Montfort),
uitsluitsel:
oetsloetsel (L382p Montfort),
oetsloetsəl (L382p Montfort)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
afspannen:
āfspanǝ (L382p Montfort),
uitspannen:
ūtspanǝ (L382p Montfort)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
het allerheiligste uitstellen:
t alderhelligste steit oetgesteldj (L382p Montfort),
uitstalling van het allerheiligste:
uitstalling van het allerheiligste (L382p Montfort)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18925 |
uitstellen |
trekken:
trèkkə (L382p Montfort),
uitstellen:
oetsteillə (L382p Montfort),
oetstellen (L382p Montfort)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oet vlúg (L382p Montfort),
oetvlug (L382p Montfort)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|