e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitschelden schelden: Opm. Duitse sch.  schelje (Montfort), uitschelden: oetschèllə (Montfort), uitschijten: oetschiete (Montfort) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslaan uitslaan: ūtslǭn (Montfort) Een tekening maken op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de meetwerktuigen, pag. 75.' [N G, 20a] II-12
uitslag onder de neus fistel: futsel (Montfort), uitslag: oetslaag (Montfort) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] III-1-2
uitslag vertonend branderig: brɛnjǝrǝx (Montfort) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen sliepen: sliepe (Montfort), uitschelden: ee:mes oetsjelle (Montfort), uitsliepen: ee‧mes oe‧tslie‧pe (Montfort), oetsliepe (Montfort) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitsluitsel alleszeggend antwoord: alleszeikənd antwoard (Montfort), uitsluitsel: oetsloetsel (Montfort), oetsloetsəl (Montfort) een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1
uitspannen afspannen: āfspanǝ (Montfort), uitspannen: ūtspanǝ (Montfort) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstalling van het allerheiligste het allerheiligste uitstellen: t alderhelligste steit oetgesteldj (Montfort), uitstalling van het allerheiligste: uitstalling van het allerheiligste (Montfort) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstellen trekken: trèkkə (Montfort), uitstellen: oetsteillə (Montfort), oetstellen (Montfort) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvlucht: oet vlúg (Montfort), oetvlug (Montfort) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4