| 20171 |
verwantschap |
familie:
faamieljə (L382p Montfort),
famielje van (L382p Montfort)
|
het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 30024 |
verweerde kalk |
kapot:
kapǫt (L382p Montfort)
|
Ongebluste kalk die langdurig aan vochtige lucht werd blootgesteld en daardoor met water en koolzuur is verzadigd. Verweerde kalk blust zeer moeilijk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Kalk blussen'. [N 30, 29b; monogr.]
II-9
|
| 24497 |
verwelken |
verslakken:
WLD
vèrslakkə (L382p Montfort),
verslakkeren:
verslakkere (L382p Montfort)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24555 |
verwelkt |
verlept:
verleptj (L382p Montfort),
verslakt:
WLD
vèrslakt (L382p Montfort)
|
Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 20304 |
verwend kindje |
bedorven wicht:
bedorve wich (L382p Montfort),
verwende aap:
verwiendən aap (L382p Montfort)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 21795 |
verwensen |
verwensen:
verwinsen (L382p Montfort),
verwinsjə (L382p Montfort)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21806 |
verzoek |
bede:
beje (L382p Montfort),
verzoek:
vərzeuk (L382p Montfort)
|
het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 30026 |
verzopen kalk |
verzopen:
vǝrzǭpǝ (L382p Montfort)
|
Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.]
II-9
|
| 30014 |
verzopen mortel |
verzopen:
vǝrzōpǝ (L382p Montfort)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
| 18931 |
verzuimen |
nalaten:
naolaotə (L382p Montfort),
niet doen:
neetdoon (L382p Montfort),
vernachlssigen (du.):
vernaolestig (L382p Montfort)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|