24455 |
vrouwelijke vis |
kuiter:
kuiter (L382p Montfort),
vis:
WLD ?
veis (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwenkant:
vrouwekant (L382p Montfort),
vrouwenzijde:
vrouweziej (L382p Montfort),
vrouwluikant:
links als je naar het altaar kijkt
vrouljekantj (L382p Montfort)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24668 |
vrucht van de taxus |
snotbel:
snotbel (L382p Montfort)
|
De vruchten van de taxus (snotpieke, snotbellen, snotbees). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
aan zitten (L382p Montfort),
WLD
aanzittə (L382p Montfort)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
dankbare grond:
daŋkbārǝ gronjtj (L382p Montfort),
wasbare grond:
wasbārǝ gronjtj (L382p Montfort)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
leef:
de leef (L382p Montfort),
levenstuist:
lèvənstoast (L382p Montfort),
tuist:
toast (L382p Montfort)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
lechter:
ligtervlies waarin het ongeboren kind zich bevindt; cf. WBD dl. I blz. 452; "ligter"; vgl. Weijnen Etym. Dialectwb. p. 112 s.v. "lechter, lechteren, leegter"(afl. van "liggen"zie idem WLD dl. I, 11 p. 83 lemma "kalfsvlies
leegter (L382p Montfort),
net:
nèt (L382p Montfort)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
knoei:
knooj (L382p Montfort),
rotzooi:
rotzooi (L382p Montfort)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
gemoerd water:
(o.).
gem‧uurd w‧ater (L382p Montfort),
mooswater:
mooswaater (L382p Montfort),
vuil water:
voel water (L382p Montfort)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
vōēs (L382p Montfort)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|