23228 |
broeder-onderwijzer |
frater (lat.):
frater (L382p Montfort)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23873 |
broedermeester |
broedermeester:
broodemeister (L382p Montfort)
|
De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23317 |
broederschap |
broederschap:
broderschap (L382p Montfort),
brodersjap (L382p Montfort)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
24115 |
broederschap van de heilige kindsheid |
kindsheid:
kinsheid (L382p Montfort)
|
De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34502 |
broeds |
broeds:
brø̄ts (L382p Montfort)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
leegloperd:
lēxlø̜i̯pǝrt (L382p Montfort)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
breujbak (L382p Montfort)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
24134 |
broek, veren aan de poten |
pluis:
pluusj (L382p Montfort)
|
veren aan de poten van een vogel (scherkes) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L382p Montfort),
bòks (L382p Montfort)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L382p Montfort)
|
broeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|