23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
kruisgroep:
kruusgroep (L382p Montfort)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21144 |
calèche |
calche (fr.):
kalesj (L382p Montfort),
kalèche (L382p Montfort)
|
een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24604 |
canadapopulier |
canada:
WLD
kannáádáá (L382p Montfort),
gauwgroot:
gauw groot (L382p Montfort)
|
De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23581 |
canon |
canon (lat.):
kanon (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23643 |
canonborden |
canonborden:
kanonborde (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
carambole (L382p Montfort)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18067 |
cariës |
aanslag:
aanslag (L382p Montfort),
tandbederf:
tandbederf (L382p Montfort),
wolf:
wouf (L382p Montfort)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
carnavalsoptocht:
karnavalsoptoch (L382p Montfort),
vastelavondoptocht:
vastelaovendjoptoch (L382p Montfort)
|
De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22678 |
castagnetten |
castagnetten:
castingnette (L382p Montfort),
kōͅtinjeͅtə (L382p Montfort)
|
De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
castreren:
castreren (L382p Montfort),
kastrērǝn (L382p Montfort),
knippen:
knepǝ (L382p Montfort),
snijden:
snii̯ǝ (L382p Montfort)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|