22706 |
de vier zijden van een bikkelbeentje |
kootjeskanten (mv.):
keutjes kenj (L382p Montfort)
|
De vier zijden van zon beentje. [N R (1968)]
III-3-2
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwen:
(kort)
de was blauwe (L382p Montfort)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleike (L382p Montfort)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
m‧aŋələ (L382p Montfort)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
speule (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
sp‧øͅlə (L382p Montfort)
|
spoelen [SGV (1914)] || Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
wringen:
vr‧eŋə (L382p Montfort),
wringe (L382p Montfort)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
decimeter:
decəmètər (L382p Montfort),
palm:
palm (L382p Montfort)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20808 |
deeg |
deeg:
dijg (L382p Montfort)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (L382p Montfort),
knęjǝ (L382p Montfort)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19001 |
deerniswekkend |
onnozel:
oneuzel (L382p Montfort)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|