31587 |
achternaafband |
achterband:
axtǝrbantj (L382p Montfort),
asband:
as˱bantj (L382p Montfort)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
achterschijf:
axtǝršīf (L382p Montfort),
stootschijf:
stōǝtšīf (L382p Montfort)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achtelste:
egchelste (L382p Montfort)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtər (L382p Montfort),
achterom:
axtər‧om (L382p Montfort),
plaats:
pl‧āts (L382p Montfort),
terug-u(j):
trȳk˱ ȳ (L382p Montfort)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wieken (L382p Montfort),
wiekə (L382p Montfort)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (L382p Montfort),
slaan:
šlǭn (L382p Montfort)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34615 |
achtervork van de wagen |
schoren:
šǭrǝ (L382p Montfort)
|
Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken aan de achterzijde van de langwagen, die aan de ene kant tegen de langboom bevestigd zijn en aan de andere kant door openingen tussen het asblok en het achterste rongblok steken. Deze balken dienen ter versteviging van de langboom en maken deel uit van het achterstel van de langwagen. [N 17, 44i; N G, 70d; JG 1b]
I-13
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrē̜t (L382p Montfort),
achterhoofdbred:
axtǝrhøt˱brēt (L382p Montfort),
bred:
brɛ̄t (L382p Montfort),
hoofdbred:
høi̯t˱bręt (L382p Montfort),
schot:
sxǫt (L382p Montfort)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
30101 |
achterwerkers |
achterwerkers:
axtǝrwerǝkǝrs (L382p Montfort)
|
Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.]
II-9
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
achterwiel:
achterwiel (L382p Montfort)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|