18726 |
haarborstel |
haarborstel:
un hûrborssel (L115p Mook)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
27379 |
hak |
landhak:
lānthak (L115p Mook)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
32756 |
hak om de voor af te hakken |
landhak:
lãnthak (L115p Mook)
|
Een hak die men (in plaats van de in het vorige lemma bedoelde schop) gebruikt om de bovenlaag van de om te spitten voor af te hakken en in de open voor te brengen. Meestal is dat een grote hak, waarvan het (doorgaans hartvormige) blad even breed is als dat van de spade. Om de voor vlak te kunnen afhakken is de hoek tussen het blad en de steel kleiner dan bij een hak waarmee men de grond loskapt. [N 11A, 149a; N 18 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
Gummi, hoefijzeren...
hak (L115p Mook)
|
De hak (welke soorten) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19692 |
hakmes |
heep:
hiep (L115p Mook)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
30905 |
hakspijker |
rivet:
(mv)
rivɛts (L115p Mook)
|
Eén van de spijkertjes die men gebruikt bij het maken van de hak. [N 60, 200e; N 60, 235b; N 60, 235; N 60, 200a; N 60, 202c]
II-10
|
32694 |
halfdiep ploegen |
een beetje fatsoenlijk bouwen:
ǝn betjǝ fǝsunlǝk [bouwen] (L115p Mook
[(niet diep - wel netjes)]
)
|
Men kan een akker, zodra het (eerste) gewas eraf is, zonder voorbewerking met een halfdiepe voor omploegen voor het volgende gewas of om hem daarna te eggen, te bemesten en diep om te ploegen. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata pleogen en halve voor. [N 11A, 110c + d; JG 1b add.; monogr.]
I-1
|
31129 |
halvezool |
halvezool:
halvǝzǭl (L115p Mook)
|
Nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen. [N 60, 233b; N 60, 232a]
II-10
|
32785 |
handeg |
hand[eg]:
hãnt[eg] (L115p Mook)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|
32831 |
handrol, tuinrol |
licht welboompje:
lēxt wɛlbø̜̄mkǝ (L115p Mook)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|