32689 |
het land aftreden |
aftreden:
aftrę̄i̯ǝ (L115p Mook)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
hete bliksem (L115p Mook)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkelblok:
houtblokje
hinkelblok (L115p Mook),
hinkelsteen:
van steen
hinkelsteen (L115p Mook)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
hinkelen (L115p Mook)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
bandel:
het spel heet bandelen
bandel (L115p Mook)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
28667 |
honingdrank |
honingdrank:
huneŋdraŋk (L115p Mook)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
bomen:
(sg bǫm)
bø̜m (L115p Mook)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hoəmis (L115p Mook)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
22164 |
hooi |
hooi:
hǫi̯ (L115p Mook)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|