32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxøp (L115p Mook),
spaadschup:
spǭi̯[schup] (L115p Mook)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spiijə (L115p Mook)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
31127 |
spekzool |
spekzool:
spɛkzǭl (L115p Mook)
|
Zool van licht, buigzaam rubber. [N 60, 233a]
II-10
|
21373 |
spijbelen |
hegschool houden:
hekschool haôlden (L115p Mook)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
spen (L115p Mook)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (L115p Mook)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
spenəwɛp (L115p Mook)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
omspaden:
øm[spaden] (L115p Mook),
spaden:
spǭi̯ǝ (L115p Mook)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
31135 |
spoorleer, achtervoering |
hielvoering:
hielvoering (L115p Mook)
|
Reparatiestuk dat in de schoen gezet wordt, als deze van binnen aan de hiel doorgesleten is. Aras II spreekt in een hoofdstuk over "andere voorkomende herstellingen" op pag. 310 als volgt over het "vernieuwen van spoorleders of achtervoering in lage schoenen": "Bij goedkoop confectieschoeisel komt deze herstelling zeer dikwijls voor, omdat daarin meestal mindere kwaliteit van voering wordt gebruikt. Om deze herstelling goed uit te voeren, wordt de voering zover ze versleten is van boven losgemaakt en naar onderen toe uitgesneden; de afgesneden kanten worden zo dun mogelijk aangeschalmd. Een nieuw stuk wordt gesneden, met opzijde een overslag van 1,5 cm en van onderen 1 cm. We schalmen deze kanten dun aan en van onderen knippen we er van achteren enkele stukjes uit in den vorm van een V, juist zoals soms bij een achteromrand wordt gedaan. Beide delen worden ingesmeerd met cementlijm, daarna ingeplakt en gestikt. Versleten inlegzolen moeten ook vernieuwd worden. [N 60, 233h]
II-10
|
18484 |
spoorleer, achtervoering [wld ii.10, p. 60] |
hielvoering:
hielvoerig (L115p Mook)
|
Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|