32761 |
twee spaden breed spitten |
twee schuppen breed (spaden):
twē sxøpǝ brēt (L115p Mook)
|
Manier van spitten waarbij een voor ontstaat die dubbel zo breed is als de schop, doordat men telkens twee spaden grond naast elkaar uitsteekt. [N 11A, 148e; N 11, 65b add.]
I-1
|
33597 |
ui, ajuin |
ui:
ui (L115p Mook),
uie (L115p Mook)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
uu̯i̯ǝr (L115p Mook)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
31141 |
uitdraaien, oprekken |
oprekken:
oprekken (L115p Mook),
ruimer maken:
rȳmǝr mākǝ (L115p Mook)
|
Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b]
II-10
|
31139 |
uitdraaileest, oprekleest |
uitzetleest:
uitzetleest (L115p Mook)
|
Het apparaat dat men gebruikt voor het uitdraaien of oprekken van schoenen. De spanleest beschrijft de informant van Q 253 als een rechte leest, overlangs in tweeën gezaagd en met een scharnier aan de hiel. Beide delen kunnen uit elkaar geduwd worden door een schroef die men ertussin draait. [N 60, 244c]
II-10
|
32709 |
uiteenploegen |
afslaan:
afslǭn (L115p Mook)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
dennenwortel:
denǝnwǫrtǝl (L115p Mook)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flater:
flātǝr (L115p Mook),
koestront:
kustrō.nt (L115p Mook)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
17699 |
urine |
zeik:
seik (L115p Mook),
sęi̯k (L115p Mook)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
zeiken:
seiken (L115p Mook),
sęi̯kǝ (L115p Mook)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|