e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mopertingen

Overzicht

Gevonden: 1389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was bleken bleken: bléken (Mopertingen) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen na(ar) de beer gaan: na(ar) de beer gaan (Mopertingen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg deeg: déég (Mopertingen) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
dekken rijden: rɛi̯.ǝ (Mopertingen), springen: spręŋǝ (Mopertingen), sprɛŋǝ (Mopertingen) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deksel deksel: déksel (Mopertingen), déksəl (Mopertingen) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de karnton scheel: (mv)  šęlǝr (Mopertingen) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Mopertingen) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil paardsdeken: pi̯ats˱dękǝ (Mopertingen) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛmpex (Mopertingen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennennaalden dennenspangen: dennespangə (Mopertingen) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3