| 19681 |
de was bleken |
bleken:
bléken (Q090p Mopertingen)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
| 34344 |
de zeug naar de beer brengen |
na(ar) de beer gaan:
na(ar) de beer gaan (Q090p Mopertingen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 20808 |
deeg |
deeg:
déég (Q090p Mopertingen)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
| 24407 |
dekken |
rijden:
rɛi̯.ǝ (Q090p Mopertingen),
springen:
spręŋǝ (Q090p Mopertingen),
sprɛŋǝ (Q090p Mopertingen)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
| 19704 |
deksel |
deksel:
déksel (Q090p Mopertingen),
déksəl (Q090p Mopertingen)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
| 34253 |
deksel van de karnton |
scheel:
(mv)
šęlǝr (Q090p Mopertingen)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
| 32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (Q090p Mopertingen)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
| 33992 |
dekzeil |
paardsdeken:
pi̯ats˱dękǝ (Q090p Mopertingen)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
| 33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q090p Mopertingen)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
| 22087 |
dennennaalden |
dennenspangen:
dennespangə (Q090p Mopertingen)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|