32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q090p Mopertingen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
’n lang broek (Q090p Mopertingen)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang noas (Q090p Mopertingen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
bles:
blęs (Q090p Mopertingen),
streep:
strē.p (Q090p Mopertingen)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
17814 |
laten |
laten:
loate (Q090p Mopertingen),
looten (Q090p Mopertingen)
|
laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
30186 |
leemspecie |
leem:
lē̜m (Q090p Mopertingen)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
34147 |
leiden |
naar de duur gaan:
no dǝn dīr guǝn (Q090p Mopertingen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
me.ltkő̜u̯l (Q090p Mopertingen)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21002 |
leverpastei |
pat:
’pā.tē (Q090p Mopertingen)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lèverjos (Q090p Mopertingen)
|
leverworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|