e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mopertingen

Overzicht

Gevonden: 1389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landrol wel: wɛl (Mopertingen) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lange broek lange broek: ’n lang broek (Mopertingen) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
lange neus lange neus: lang noas (Mopertingen) een lange neus [ZND 39 (1942)] III-1-1
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Mopertingen), streep: strē.p (Mopertingen) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
laten laten: loate (Mopertingen), looten (Mopertingen) laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)] III-1-2
leemspecie leem: lē̜m (Mopertingen) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leiden naar de duur gaan: no dǝn dīr guǝn (Mopertingen) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lendenen en kuil miltkuil(en): me.ltkő̜u̯l (Mopertingen) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
leverpastei pat: ’pā.tē (Mopertingen) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3
leverworst leverworst: lèverjos (Mopertingen) leverworst [ZND 21 (1936)] III-2-3