20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
minneg (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen,
Q090p Mopertingen)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
24582 |
meidoorn |
hagendoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hoogedwon (Q090p Mopertingen),
rode hagendoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
rooie hoogedwan (Q090p Mopertingen)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
20309 |
meisje |
meidje:
metske (Q090p Mopertingen)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33294 |
melganzevoet |
trechterkruid:
trixtǝrkrō.t (Q090p Mopertingen)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
mɛ.lǝk (Q090p Mopertingen),
mɛlk (Q090p Mopertingen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ǭ.frɛi̯mǝr (Q090p Mopertingen)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
dauwdistel:
dauwdistel (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen),
douwdistel (Q090p Mopertingen)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lkǝ (Q090p Mopertingen)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vīǝ.lǝstā.n (Q090p Mopertingen)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
17563 |
merg |
merg:
merg (Q090p Mopertingen)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|