32920 |
op rijen zetten |
op rijen trekken:
ǫp [rijen] trękǝ(n) (Q090p Mopertingen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triē̜rǝ (Q090p Mopertingen)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
heukel:
hīǝ.kǝl (Q090p Mopertingen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (Q090p Mopertingen),
schoofsteken:
šęi̯fstē̜.kǝ (Q090p Mopertingen)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplichten (Q090p Mopertingen)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (Q090p Mopertingen)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
rgel (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)]
III-3-2, III-3-3
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q090p Mopertingen)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
33763 |
oud, versleten paard |
krak:
krak (Q090p Mopertingen),
oude duivel:
āǝn dī.vǝl (Q090p Mopertingen),
oude krak:
ā krak (Q090p Mopertingen),
versleten:
vǝrslīǝ.tǝ (Q090p Mopertingen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
a-erwëts (Q090p Mopertingen)
|
Ouderwets. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|