e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mopertingen

Overzicht

Gevonden: 1389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
profielen profiels: prǫfels (Mopertingen) Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.] II-9
pronkveer op een hoed pluim: pluem, pliemke (Mopertingen) Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)] III-1-3
punt van het blad van de zeis tip: tip (Mopertingen) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
put afgebrokkeld: ǭf˲gǝbrǫkǝlt (Mopertingen) Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a] II-9
raam van de landrol raam: rǭm (Mopertingen) Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.] I-2
raapzaadolie reubsmout: rīb˱smā.t (Mopertingen) De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
raat schuit: (mv)  šō.tǝ (Mopertingen) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
rammelaar hengst: hɛŋs (Mopertingen), rammelaar: rɛməlɛ̄r (Mopertingen) rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
ranzig garstig: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gjastig (Mopertingen) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
rapen rapen: rǭ.pǝ (Mopertingen) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5