| 24477 |
doorn, stekel |
doorn:
doͅ.ən (Q252p Moresnet)
|
doorn
III-4-3
|
| 20848 |
dopen |
soppen:
tso.pə (Q252p Moresnet)
|
indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3
|
| 33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
będ (Q252p Moresnet)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|
| 33873 |
drachtige merrie |
volle meer:
vol mē̜r (Q252p Moresnet)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
| 33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q252p Moresnet)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
| 17666 |
duim |
duim:
dum (Q252p Moresnet)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 19310 |
durven |
dorren:
e hat dat neet döäëre doeë (Q252p Moresnet)
|
Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
| 18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kwijet (Q252p Moresnet)
|
een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
| 34532 |
een ei |
ei:
ẽ̜.i̯ (Q252p Moresnet)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) grimas trekken:
ən gri.ma.s tre.kə (Q252p Moresnet),
(een) vies gezicht maken:
ə vī:s jəze.x makə (Q252p Moresnet),
een snijden:
i.e. ene snijden.
e.ŋ šnij.ə (Q252p Moresnet)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|