25063 |
mondvol |
mondvol:
ene moffel afbijte (Q252p Moresnet)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
33809 |
moorkop |
moorkop:
muǝrkop (Q252p Moresnet)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprōŋk (Q252p Moresnet)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.]
I-9
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
stokens:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
štoͅ.əkəs (Q252p Moresnet)
|
I-7
|
24506 |
muurbloem |
goldlack:
-
jotlak (Q252p Moresnet),
steenviool:
-
stefiulə (Q252p Moresnet)
|
muurbloem
III-4-3
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q252p Moresnet)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hut:
hyt (Q252p Moresnet)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
na.xtəjā:l (Q252p Moresnet)
|
nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bet (Q252p Moresnet)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17629 |
nek |
nek:
na.k (Q252p Moresnet)
|
nek [N 10b (1961)]
III-1-1
|