17609 |
neus (spotnamen) |
dikke patat in het gezicht:
ene de.kə pa.tat e.nət jəze.x (Q252p Moresnet),
gevel:
je.vəl (Q252p Moresnet)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neuslokken:
nā:sloͅ.kər (Q252p Moresnet)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
nā:sflø͂ͅ:jəl (Q252p Moresnet)
|
neusvleugel [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17698 |
nier |
nier:
nē:r (Q252p Moresnet)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
gapen:
ja͂.pə (Q252p Moresnet)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24219 |
oeverzwaluw |
steenzwalber:
štĕ.šweͅ‧l.bər (Q252p Moresnet),
zandzwalber:
za͂.nt∂šweͅ‧l.bər (Q252p Moresnet)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23150 |
olifant |
elefant (du.):
Karte 109.
Elefant (Q252p Moresnet)
|
Elefant.
III-3-2
|
33664 |
omheinde wei |
ingetuinde wei:
egǝtȳgdǝ węi̯ (Q252p Moresnet)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sloek:
slūǝx (Q252p Moresnet)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
on.dərle.p (Q252p Moresnet)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|