33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
opmākǝ (Q252p Moresnet)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
o.pštuə.tə (Q252p Moresnet),
rupsen:
røͅ.pšə (Q252p Moresnet)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
allez-hop:
ale hop (Q252p Moresnet)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
˙ādūǝ (Q252p Moresnet),
aanscheren:
(cf gescheer)
āšīrǝ (Q252p Moresnet)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
33763 |
oud, versleten paard |
krak:
krak (Q252p Moresnet),
storkel:
štø̜rkǝl (Q252p Moresnet)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
33817 |
overgevoelig paard |
(een) zure:
zūrǝ (Q252p Moresnet)
|
Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e]
I-9
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
øvǝrhuf (Q252p Moresnet)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
33897 |
overkoot |
(het is) geforceerd:
jǝfǫrsiǝt (Q252p Moresnet),
(het is) overgeknikt:
øvǝrjǝknekt (Q252p Moresnet)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
roeper:
rypǝr (Q252p Moresnet)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33833 |
paard met een scheve heup |
(een) scheve:
šēvǝ (Q252p Moresnet),
(één) heup af:
hø̜̄ǝp āf (Q252p Moresnet)
|
Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a]
I-9
|