24495 |
twijg, jonge tak |
rijs:
rī.s (Q252p Moresnet)
|
twijg
III-4-3
|
33788 |
uier |
uier:
ȳr (Q252p Moresnet)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]
I-9
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprong:
šprōŋk (Q252p Moresnet)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
u.trø.tšə (Q252p Moresnet)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21452 |
uitnodigen |
nodigen:
nuedigen (Q252p Moresnet)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (Q252p Moresnet)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
28963 |
vademen |
invamen:
e.v ̇ē̜mǝ (Q252p Moresnet)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
līf (Q252p Moresnet),
schede:
šei̯ (Q252p Moresnet)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
kr˙ep (Q252p Moresnet)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|