25607 |
inschieten |
verschieten:
verschieten (P181p Muizen)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
34001 |
inspannen |
voorspannen:
vø̜rspanǝ (P181p Muizen)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
24556 |
jeneverbes |
bes:
bes (P181p Muizen)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gāskǝ (P181p Muizen)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
18192 |
jurk |
kleed:
katoene kliet (P181p Muizen)
|
Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kas (P181p Muizen)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaartspelen:
koͅ:t speilə (P181p Muizen)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kééəs (P181p Muizen)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
bet de bal spelen:
bö də bal tə speilə (P181p Muizen),
kuitelen:
kuitələ (P181p Muizen),
kwatselen:
kwatsələ (P181p Muizen)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
34492 |
kakelen |
gekakel (zelfst. nmw.):
gǝkē̜kǝl (P181p Muizen),
kakelen:
kākǝlǝ (P181p Muizen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|