21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
eene expres (P181p Muizen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
lang snaat (P181p Muizen, ...
P181p Muizen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo:ət (P181p Muizen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
suldo:ətə (P181p Muizen)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ondǝrǭpǝ (P181p Muizen)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spo:ə (P181p Muizen)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
24379 |
spin |
spin:
spen (P181p Muizen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spęnǝ (P181p Muizen)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spenəgəweəf (P181p Muizen)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
18088 |
spit |
geschot:
geschot (P181p Muizen)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|