23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
vɛspərs (P181p Muizen)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvi.ət (P181p Muizen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (P181p Muizen)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
19745 |
viooltje |
viool:
viool (P181p Muizen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24266 |
vlaamse gaai |
meloof:
melow (P181p Muizen),
meloəv (P181p Muizen)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (P181p Muizen)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bītǝ (P181p Muizen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
34280 |
voer |
voeder:
fui̯ǝr (P181p Muizen)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17778 |
voetzool |
zool:
zool (P181p Muizen)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|
24268 |
vogel, algemeen |
gevogelte:
gevogelte (P181p Muizen)
|
gevogelte [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|