20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
douwd (Q082p Munsterbilzen)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
hè is zoe doof as een troeffel (Q082p Munsterbilzen)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
assenbak:
āsǝbák (Q082p Munsterbilzen)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doien (Q082p Munsterbilzen, ...
Q082p Munsterbilzen)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
doi̯ǝr (Q082p Munsterbilzen),
doren:
duǝ.rǝ (Q082p Munsterbilzen),
dū.orǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
do:pkle:t (Q082p Munsterbilzen)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
do:pfont (Q082p Munsterbilzen)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
34325 |
doorjager |
doorjager:
dō.ǝrjē̜.gǝr (Q082p Munsterbilzen)
|
Varken dat wel veel eet maar niet vet wil worden. [JG 1a]
I-12
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
djen (Q082p Munsterbilzen)
|
doornen [RND]
III-4-3
|
26175 |
doorschieten |
schieten:
šī.tǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Het vanuit de aar doorgroeien van de graanplant. [JG 1a; monogr.]
I-4
|