22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (Q082p Munsterbilzen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (Q082p Munsterbilzen)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
32239 |
kram voor de steunhouten van het hoogsel |
grab:
grap (Q082p Munsterbilzen)
|
Elk van de U-vormige krammen aan de zijkant van de zijwand van een karbak, waarin de steunhouten van het hoogsel gestoken kunnen worden. [JG, 1a]
II-12
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
krentəmek (Q082p Munsterbilzen)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
verkronkeld (volt. deelw.):
verkrinkeld (Q082p Munsterbilzen)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18146 |
kreupel |
kreupel:
ene kreupel mins (Q082p Munsterbilzen)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbęi̯tǝr (Q082p Munsterbilzen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
22351 |
krijgertje spelen |
vangertje spelen:
/
vangerke spele (Q082p Munsterbilzen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
17649 |
kruis |
kruis:
kręi̯s (Q082p Munsterbilzen)
|
Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
kroesele (Q082p Munsterbilzen),
krusele (Q082p Munsterbilzen)
|
I-7
|