27074 |
praam |
praam:
prǭm (Q082p Munsterbilzen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
pōər (Q082p Munsterbilzen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pra.is (Q082p Munsterbilzen)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
18221 |
pronken |
pronsen:
WNT: prons, Afl. pronsen niet passen, niet goed sluiten, van kleedingstukken. Vgl. pronselen.
proasen, zich - (Q082p Munsterbilzen),
stoefen:
stoefen (Q082p Munsterbilzen)
|
Pronken, prijken. In het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [stoefen, spiegelen, stansen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18403 |
pruik |
pruik:
prik (Q082p Munsterbilzen)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tep (Q082p Munsterbilzen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
27904 |
raam |
venster:
vinsǝr (Q082p Munsterbilzen
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
32825 |
raam van de landrol |
raam:
rǭm (Q082p Munsterbilzen)
|
Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.]
I-2
|
28447 |
raat |
schruit:
šrǫ.wt (Q082p Munsterbilzen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
18168 |
rafelen |
rettelen:
réttelen (Q082p Munsterbilzen),
uitrafelen:
autruffelen (Q082p Munsterbilzen),
uitruffelen:
ǫwtrøfǝlǝn (Q082p Munsterbilzen)
|
Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|