20962 |
selderij |
selderie:
seͅldəri (Q082p Munsterbilzen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19778 |
sering |
pinksterbloem:
pinksterblomme (Q082p Munsterbilzen)
|
I-7
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zīkǝl (Q082p Munsterbilzen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singelriem:
seŋǝlrī.m (Q082p Munsterbilzen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (Q082p Munsterbilzen)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅ.t (Q082p Munsterbilzen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
grīn in blō gəhot (Q082p Munsterbilzen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
20761 |
slangetje |
s-je:
ɛskəs (Q082p Munsterbilzen)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
18246 |
slecht gekleed persoon |
voddenman:
voddenman (Q082p Munsterbilzen)
|
In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)]
III-1-3
|