e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopen gelden: gelje (Munstergeleen), kopen: koupe (Munstergeleen) koopen [SGV (1914)] III-3-1
kopje tas: tas (Munstergeleen) een kop koffie [SGV (1914)] III-2-1
koppig koppig: kuppig (Munstergeleen) koppig [SGV (1914)] III-1-4
korenmijt zetten mijten: mītǝ (Munstergeleen) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kornoelje (alg.) konkernol: konkerNULLe (Munstergeleen) kornoelje [SGV (1914)] III-4-3
korset korset (<fr.): kersét (Munstergeleen) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
korst broodkorst: broadkoosj = de buitenkant van alle gebakken brood  broadkoosj (Munstergeleen) Kent uw dialect het woord broodkant? Hoe is de uitspraak en welke de betekenis? [N 16 (1962)] III-2-3
kort onderrokje halve onderrok: hauwe òngerròk (Munstergeleen) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
kort schortlint bandje: bentjes (Munstergeleen) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kortademig dempig: dempig (Munstergeleen) dempig [SGV (1914)] III-1-2