e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krols loops: luipsj (Munstergeleen), løͅi̯pš (Munstergeleen) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
krom, met bochten krom: kromp (Munstergeleen) krom [SGV (1914)] III-4-4
krommen krommen: kromme (Munstergeleen) krommen [SGV (1914)] III-4-4
krommen, ombuigen krommen: kromme (Munstergeleen), ombuigen: ombuige (Munstergeleen) krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)] III-1-2
kropgat kroplok: krǫplǭk (Munstergeleen) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruidnagel groffelsnagel: groffelsnagel (Munstergeleen) kruidnagel [SGV (1914)] III-2-3
kruidwijding onze-lieve-vrouwe-kruidwijden: O.L.Vrouwe kroetwien (Munstergeleen) O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)] III-3-3
kruidwis kruidwis: kroetwusj (Munstergeleen) Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] III-3-3
kruien schurgen: šørǝgǝ (Munstergeleen) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: kroek (Munstergeleen) kruik [SGV (1914)] III-2-1