18356 |
lederen pantoffel |
pantoffel:
pantóffel (Q022p Munstergeleen)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lèg (Q022p Munstergeleen)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ps. boven de ê staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
lêgluiper (Q022p Munstergeleen)
|
leeglooper [SGV (1914)]
III-1-4
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rlø̄jǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
lęjs (Q022p Munstergeleen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lièw (Q022p Munstergeleen)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
lègge (Q022p Munstergeleen)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33409 |
legnest |
legnest:
lęknęs (Q022p Munstergeleen)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
17643 |
lende |
lende:
lìnge (Q022p Munstergeleen)
|
lendenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (Q022p Munstergeleen),
vroegjaar:
vreugjoar (Q022p Munstergeleen)
|
lente [SGV (1914)]
III-4-4
|