e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
omslagdoek over mantel of jak mantelsjaal: manjtjelsjaal (Munstergeleen) omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)] III-1-3
omwalde akker schans: šans (Munstergeleen) Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.] I-8
onderbak gescheerbak: gešē̜rbak (Munstergeleen) Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86] I-13
ondergoed onderkleren: óngerkleijer (Munstergeleen) ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
ondergronden, woelen breken: brę̄kǝ (Munstergeleen) Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1
onderhands onderhands: ongerhandsj (Munstergeleen) onderhandsch [SGV (1914)] III-3-1
onderhemd hemd: ei sjoin humme (Munstergeleen), humme (Munstergeleen, ... ) hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)] III-1-3
onderjurk onderkleed: ongerkleid (Munstergeleen) onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] III-1-3
onderkussen, peluw hoofdpeluw: høͅi̯pəl (Munstergeleen) peluw [SGV (1914)] III-2-1
onderlip onderlip: oongər-lup (Munstergeleen) onderlip [DC 01 (1931)] III-1-1