e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pas uit het ei gekomen kipje kuiken: kȳkǝ (Munstergeleen) [N 19, 40b] I-12
pasgeboren kalf nuchter kalf: nø̄xtǝr [kalf] (Munstergeleen) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pasteitje vid-tje: viedeke (Munstergeleen) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastorie pastorie: pastrie (Munstergeleen) pastorie [SGV (1914)] III-3-3
patates frites patat friet: petat frit (Munstergeleen) Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)] III-2-3
paus paus: paus (Munstergeleen) paus [SGV (1914)] III-3-3
peetoom peter: pēͅtər (Munstergeleen, ... ), pêter (Munstergeleen) peetoom [SGV (1914)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] III-2-2
peettante peettant: pēͅttant (Munstergeleen, ... ) meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2
penwortel van een den peel: pēl (Munstergeleen) De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b] I-8
peper peper: pèper (Munstergeleen) peper [DC 03 (1934)] III-2-3