21360 |
rentmeester |
rentmeester:
rintjmeister (Q022p Munstergeleen)
|
rentmeester [SGV (1914)]
III-3-1
|
24302 |
restant vissen |
fuik:
foek (Q022p Munstergeleen),
net:
nèt (Q022p Munstergeleen),
snoek:
sjnook (Q022p Munstergeleen),
snoek (mv.):
sjneuk (Q022p Munstergeleen)
|
fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
jongen:
jōngə (Q022p Munstergeleen),
vliegen:
vleege (Q022p Munstergeleen),
wijfje:
wifke (Q022p Munstergeleen)
|
jong van de merel [DC 06 (1938)] || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke merel [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen),
dasse (Q022p Munstergeleen),
wild:
wildj (Q022p Munstergeleen)
|
das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
verenvet:
vēērevét (Q022p Munstergeleen)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
rub (Q022p Munstergeleen)
|
rib [SGV (1914)]
III-1-1
|
32840 |
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden |
strontschup:
%%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%
riek (Q022p Munstergeleen
[(3-tandig)]
)
|
Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.]
I-2
|
32583 |
riek, mestriek |
drietander:
dritɛnjǝr (Q022p Munstergeleen),
mestriek:
[mest]rēk (Q022p Munstergeleen),
riek:
rēk (Q022p Munstergeleen
[(drie of vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
reet (Q022p Munstergeleen)
|
riet [SGV (1914)]
III-4-3
|
33075 |
rij hokken in het veld |
rij:
rā̯ (Q022p Munstergeleen)
|
De rij hokken die in het veld staat. Vergelijk de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij schoven in het veld'' (4.6.12). In N 14, 130 is gevraagd aan te geven wat men gewoonlijk onder een "vim" verstaat, als het gaat om een bepaalde vaste hoeveelheid schoven; aanvullende informatie is ook verkregen uit A 25, 2 en 3 en uit Gwn 7, 6. Doorgaans verstaat men onder vim (als variant wordt vaak ''v[m'' opgegeven) een hoeveelheid van 120 schoven: 10 "hopen" van 12 schoven elk. Dat is het geval in L 214, 215, 244c, 245, 247, 248, 265, 267, 268, 269a, 270, 271, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 298, 300, 318b, 322, 325, 331 en 331b. In L 268 en 270 wordt ook opgegeven dat het soms om 12 hopen, dus om 144 schoven gaat. Een vim omvat 100 schoven in L 159a, 163, 163a, 164, 165, 210, 211, 250, 268, 282, 294, 326, 381a en in Q 113; terwijl in L 331 wordt opgegeven dat een vim daar ook 200 schoven telt. In L 425, 427 en 429 en in Q 97, 100 en 101 wordt opgegeven dat een vim hetzelfde aantal schoven als een hoop omvat: wisselend naar gelang het gewas en de kwaliteit ervan, kunnen dat 8, 10, 12 of 15 schoven zijn. Afwijkend van de bovenstaande opgaven zijn nog die van Q 117a (30 schoven) en van Q 193 (4 schoven). [N 15, 34]
I-4
|