18091 |
spatader |
spatader:
sjpatoar (Q022p Munstergeleen)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spatten:
sjpatse (Q022p Munstergeleen)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
30561 |
speciebord |
voegplank:
vōxplaŋk (Q022p Munstergeleen)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpieje (Q022p Munstergeleen)
|
spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
26505 |
speelman, klapspaan |
speelman:
speelman (Q022p Munstergeleen),
tiktak:
tiktak (Q022p Munstergeleen)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
19340 |
speels, dartel |
speels:
sjpelig (Q022p Munstergeleen)
|
speelsch (dartel) [SGV (1914)]
III-1-4
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (Q022p Munstergeleen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
sjpekkook (Q022p Munstergeleen)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
sjpeel (Q022p Munstergeleen)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
špaŋ (Q022p Munstergeleen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|