id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20330 | vader | pa: bā (Munstergeleen), pā (Munstergeleen), pap: pap (Munstergeleen), papa: papā (Munstergeleen), vader: vader (Munstergeleen), vādər (Munstergeleen), vater (du.): vatər (Munstergeleen) | (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
23330 | vagevuur | vagevuur: vêgevuur (Munstergeleen) | vagevuur [SGV (1914)] III-3-3 |
19489 | valgordijn, rolgordijn | store (fr.): stoar (Munstergeleen) | valgordijn [SGV (1914)] III-2-1 |
17822 | vallen | vallen: valle (Munstergeleen) | vallen [SGV (1914)] III-1-2 |
19051 | vals | vals: valsj (Munstergeleen) | valsch [SGV (1914)] III-1-4 |
22331 | vals spelen | pfuschen (du.): foetsje (Munstergeleen) | benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2 |
34497 | van de leg afraken | uitgelegd (volt. deelw.): ūtxǝlax (Munstergeleen) | [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12 |
33221 | van uitlopers ontdoen | (scheuten) plukken: plø̜kǝ (Munstergeleen) | Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5 |
34489 | van veren wisselen | ruizelen: rȳzǝlǝ (Munstergeleen) | [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12 |
17824 | vangen | vangen: vangə (Munstergeleen) | vangen [DC 02 (1932)] III-1-2 |