e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boterham boterham: bòtterram (Munstergeleen) Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham (kinderwoord) bobbam: bòbbam (Munstergeleen) Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham met kaas kaasboterham: kaesbotterram (Munstergeleen) Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham met vet vetsmouer: vétsjmouer (Munstergeleen) Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham van wit en zwart brood boterham tegeneen: bòtterram tèèngenein (Munstergeleen) Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)] III-2-3
bouwemmer tob: tǫp (Munstergeleen) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwland akker: akǝr (Munstergeleen), akkerland: akǝrlanjtj (Munstergeleen), land: lanjtj (Munstergeleen) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwvoor akkerlaag: akǝrlǭx (Munstergeleen), zaailaag: zēǝlǭx (Munstergeleen) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovenbonkelaar karbonkel: karbonkel (Munstergeleen), kroonrad: kroonrad (Munstergeleen), ritsel: retsǝl (Munstergeleen) De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.] II-3
bovenlicht bovenlicht: bǭvǝlēx (Munstergeleen) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9