21397 |
vragen |
vragen:
vroage (Q022p Munstergeleen)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33693 |
vredewis |
strowis:
štrø̄ǝwø̜š (Q022p Munstergeleen)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
eine vrême man (Q022p Munstergeleen)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
32943 |
vregelpaal |
vregelpaal:
vręi̯gǝlpǭl (Q022p Munstergeleen)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
32944 |
vregelstok |
vregelsknuppel:
vręi̯gǝlsklø̄pǝl (Q022p Munstergeleen)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
blijdschap:
bliedsjap (Q022p Munstergeleen)
|
vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
eine troewe vrund (Q022p Munstergeleen),
vrundj (Q022p Munstergeleen)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreeze (Q022p Munstergeleen)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
vroed:
ət frɛt (Q022p Munstergeleen),
wijsvrouw:
wīs˃vroͅu̯ (Q022p Munstergeleen)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
wêtste, wê die vrouw woar (Q022p Munstergeleen)
|
wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|