18786 |
breien |
strikken:
sjtrikke (Q022p Munstergeleen)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
(de) korst breken:
kōš brē̜kǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
17804 |
brengen |
brengen:
bringe (Q022p Munstergeleen)
|
brengen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
help:
helpe (Q022p Munstergeleen)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (Q022p Munstergeleen)
|
breuk [SGV (1914)]
III-1-2
|
23316 |
brevier |
brevier (<lat.):
breveer (Q022p Munstergeleen)
|
brevier [SGV (1914)]
III-3-3
|
21250 |
brief |
brief:
breef (Q022p Munstergeleen)
|
brief [SGV (1914)]
III-3-1
|
34600 |
bril |
bred:
brɛ̄t (Q022p Munstergeleen)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brøǝ (Q022p Munstergeleen),
brø̄i̯ǝ (Q022p Munstergeleen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
proek:
pruk (Q022p Munstergeleen),
prok:
prok (Q022p Munstergeleen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|