18588 |
bustehouder: spotnamen |
memmenstieper:
zeer ordinair, plat
memmestieper (Q022p Munstergeleen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
nabuurman:
noaberman (Q022p Munstergeleen)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuurschap:
noabersjap (Q022p Munstergeleen)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
heilhuizen:
heilhoeze (Q022p Munstergeleen)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capuchon (Q022p Munstergeleen)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28448 |
cel |
cel:
cel (Q022p Munstergeleen)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛnt (Q022p Munstergeleen)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
29999 |
cementmortel |
spijs:
špīs (Q022p Munstergeleen)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
changering (Q022p Munstergeleen)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
soekerij (Q022p Munstergeleen)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|