32957 |
derde hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝt (Q022p Munstergeleen)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugneet (Q022p Munstergeleen)
|
deugniet [SGV (1914)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
gleuf:
gleuf (Q022p Munstergeleen)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q022p Munstergeleen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
opgang:
opgaŋk (Q022p Munstergeleen)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q022p Munstergeleen)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deens (Q022p Munstergeleen)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
dier:
deer (Q022p Munstergeleen)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bovenbeen:
bòvəbein (Q022p Munstergeleen),
dij:
dieje (Q022p Munstergeleen)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || dijen [SGV (1914)]
III-1-1
|
20714 |
dikke boterham |
smouer:
sjmouer (Q022p Munstergeleen)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|