29054 |
geer |
geer:
giǝr (Q022p Munstergeleen)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gièhonger (Q022p Munstergeleen)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (Q022p Munstergeleen),
voots:
voǝtš (Q022p Munstergeleen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
vacht:
vax (Q022p Munstergeleen)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehuch (Q022p Munstergeleen)
|
gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op de hukken zitten:
op de huke zitte (Q022p Munstergeleen)
|
hukken [SGV (1914)]
III-1-2
|
21318 |
gejoel |
leven, het ~:
lève (Q022p Munstergeleen)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
24483 |
geknotte wilg |
kop:
ein kōp (Q022p Munstergeleen)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
gekookte harren:
gekaokte harre (Q022p Munstergeleen)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24809 |
gele ganzebloem |
alverdrijf:
-
alverdrief (Q022p Munstergeleen)
|
gele ganzebloem
III-4-3
|