e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huishouden huishouden: hoeshauwe (Munstergeleen) huishouden [SGV (1914)] III-2-1
huismus, mus mus: mösj (Munstergeleen), møš (Munstergeleen) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || musch [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg huisvlieg: hoesvleeg (Munstergeleen), vlieg: vleeg (Munstergeleen) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] III-4-2
huisweide huiswei: hūs[wei} (Munstergeleen) I-7
huiveren bibberen: bibbere (Munstergeleen) huiveren [SGV (1914)] III-1-2
hul hul: hul (Munstergeleen) hul (kap) [SGV (1914)] III-1-3
hurken (zich) hukken: huke (Munstergeleen) hurken [SGV (1914)] III-1-2
huurpenning meepenning: meejpenning (Munstergeleen) huurpenning [SGV (1914)] III-3-1
iemand zijn gang laten gaan laten begaan: loate begoan (Munstergeleen) betijen [SGV (1914)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen ter lijk bidden: ter liek bee (Munstergeleen) lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)] III-2-2