24337 |
kikker |
kwakker:
kwakker (Q022p Munstergeleen)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (Q022p Munstergeleen)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
met slangetje op de e
kèntj (Q022p Munstergeleen),
t kèntj = eenig kind, vooral eenige dochter
keͅntj (Q022p Munstergeleen)
|
kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
kénjerkleijer (Q022p Munstergeleen)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kiek-oos (Q022p Munstergeleen)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kinbakkes:
kinbakkəs (Q022p Munstergeleen)
|
kinnebak [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20694 |
kipkap |
hoofdvlees:
huitvleisj (Q022p Munstergeleen)
|
Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29843 |
kippen |
hoender:
hōndǝr (Q022p Munstergeleen),
hoenders:
hōndǝš (Q022p Munstergeleen),
tieten:
tītǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
hoentjes:
hø̄nkǝs (Q022p Munstergeleen),
tieten:
tītǝ (Q022p Munstergeleen)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
33404 |
kippenhok |
hoenderhok:
hōndǝrhǫk (Q022p Munstergeleen),
hoenderhuis:
hōndǝš (Q022p Munstergeleen)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|