e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gafǝl (Nederweert) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hok opbinden binden: beŋǝ (Nederweert) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
holenduif kleine bosduif: klein bosdoef (Nederweert) holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)] III-4-1
hommel hommel: hummel (Nederweert), hommeltje: mv.  hummeltjer (Nederweert) hommel [SGV (1914)] III-4-2
homp brood tomp: Eine tômp broeët  tômp (Nederweert) homp (brood), voornamelijk een stuk aan de zijkant III-2-3
homp, brok, klont homp: Bijv. eine tómp broeëd  eine hómp (Nederweert) homp, dikke snede III-4-4
hond duuk: duuk (Nederweert, ... ), hond: hondj (Nederweert), hoónt (Nederweert, ... ), hŏntj (Nederweert), hóndj (Nederweert) hond [SGV (1914)] III-2-1
hondenhok hondskooi: hoŋskuəi̯ (Nederweert) hondenhok III-2-1
honger hebben fames hebben: faames hebbe (Nederweert) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] III-2-3
honing honing: hōneŋ (Nederweert) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6