e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletswijf klappei: klappeij (Nederweert) klappei [SGV (1914)] III-3-1
kliefhout bremenklover: briǝmǝklø̜jvǝr (Nederweert) Het houtje of ijzertje waarmee men wissen klieft. Zie ook afb. 265. [N 40, 86; monogr.] II-12
kliekje klitsklatsje: uitsluitend mv. uitsluitend verklw.  klitskletskes (Nederweert) kliekje III-2-3
klieven wijdenhout kloven: wejǝnhǫwt klø̜jvǝ (Nederweert) De wissen met behulp van een kliefhout in drieën of vieren splijten. Daartoe wordt er eerst met behulp van een mes een insnijding in de wis gemaakt. [N 40, 85; monogr.] II-12
klimop klimop: -  klimop (Nederweert), wintergroen: weentjergreun (Nederweert), -  wîntjergreun (Nederweert) klimop [DC 68 (1993)] III-4-3
klit klis: klis (Nederweert), klīs (Nederweert) klis (plant) [SGV (1914)] || klissekruid III-4-3
klokhuis keets: kits (Nederweert, ... ) klokhuis I-7
klokje (alg.) klokje: campanula rotundiflora  klökskes (Nederweert) grasklokje III-4-3
klomp klomp: klo.mp (Nederweert) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] II-12
kluit aarde aardkloot: ē̜rtkluǝt (Nederweert), klot: klǫt (Nederweert), kluit: klyęt (Nederweert) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8