e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
konijn konijn: knīēn (Nederweert, ... ) konijn [SGV (1914)] III-2-1
koning koning: keuning (Nederweert), kø.niŋ (Nederweert), kø̄.neŋ (Nederweert) De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [SGV (1914)] II-3, III-3-1
koning in het kaartspel heer: hier (Nederweert), koning: köning (Nederweert) Bij kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] III-3-2
koningin moer: mōr (Nederweert) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
kookkachel, fornuis cuisinière (fr.): kwezənjēͅr (Nederweert), fornuis: foͅrnøͅi̯s (Nederweert), fərny(3)̄.s (Nederweert) fornuis [SGV (1914)] III-2-1
kookketel voor wissen buffketel: bøfkiǝtǝl (Nederweert) De ketel waarin de grauwe wissen gekookt worden. In Uikhoven (Q 13) worden de wissen alleen besproeid met kokend water. [N 40, 19; monogr.] II-12
kookpot kasserol: kasrŏl (Nederweert, ... ), kastroͅl (Nederweert), kelle: kèlle (Nederweert) (gietijzeren) kookketel || casserole || kookketel || kookpan, braadpan III-2-1
kool, algemeen: een krop kool kool: koeël (Nederweert), kooÒḷ (Nederweert), moes: moos (Nederweert, ... ) Hoe noemt u: de kool in het algemeen (kol, kóél, kapp\\s) [N 71 (1975)] || kool || kool, moes I-7
koolmees, mees bijenmusje: bi-j(e)möske (Nederweert), bijmusje: bi-jmöske (Nederweert, ... ), mezen kloppen met hun snavel s winters tegen bijenkorven, waardoor de bijen naar buiten komen en opgepikt worden.  bi-jmöske (Nederweert), mees: mieës (Nederweert) koolmees || koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)] || mees || mees, koolmees III-4-1
koolraap koolderaap: koeëlderaap (Nederweert) koolraap I-7