e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koper koper: kō.pǝr (Nederweert) In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.] II-11
koperslager koperslager: kō.pǝrslēgǝr (Nederweert) Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.] II-11
koperwiek franse klijster: franse kliester (Nederweert), klijster: begin-k misschien o.i.v. trek-lijster; comm. van Weijnen: zeer goed mogelijk  kliester (Nederweert), oranje klijster: oranje kliester (Nederweert) koperwiek || koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1
kopje bak: bak (Nederweert), tot 1950 tas was toen verfijnd taalgebruik  bak (Nederweert), tas: tas (Nederweert, ... ) een kop koffie [SGV (1914)] || kopje III-2-1
kopjeduikelen kuilekop schieten: koelekop schete (Nederweert, ... ) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || Kopje duikelen III-3-2
koppig koppig: köppig (Nederweert), raaskoppig: raosköppig (Nederweert), wars: wē̜rs (Nederweert) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [SGV (1914)] || koppig, dwars I-9, III-1-4
koppig zijn bokken: bókke (Nederweert) koppig zijn III-1-4
kopspie kopspieën/-spijen: kǫpspējǝ (Nederweert) De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3
kopziekte kopziekte: kopzekdjǝ (Nederweert) Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.] I-11
korenbloem korenbloem: koeërebloom (Nederweert), kōrǝblōm (Nederweert), reugel: rø̄gǝl (Nederweert) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem I-5, III-4-3