e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
petroleumlamp belgische lamp: beͅ.lzə la.mp (Nederweert), blaker: blōͅkər (Nederweert) grote, hangende petroleumlamp vanaf de zolder. Ze kon d.m.v. gewichten hoger of lager worden gesteld. || petroleumlamp III-2-1
peuk koetje: koetje (Nederweert) sigarettenpeuk III-2-3
peul, dop (znw) schaalerwt: mv.  schaalerte (Nederweert) peulen I-7
peulen, doppen (ww.) keveren: keevere (Nederweert) doppen v erwten I-7
peulvruchten afhalen aflezen: werkwoord  afleeze (Nederweert), bonen liezen: boeanne leeze (Nederweert), dunne sliertje aan de buitenkant van de schaal dat verwijderd wordt  boṇnə leezə (Nederweert) boonen afhalen [SGV (1914)] || Hoe noemt u: draad of vezel aan de peul van erwten en bonen (vlies) [N 71 (1975)] III-2-3
piekeren dubben: döbbe (Nederweert), prakkedenken: prakkedînke (Nederweert), prakkiseren: prakkezieëre (Nederweert) nadenken, piekeren, dubben || piekeren, dubben III-1-4
pijn pijn: pin (Nederweert) pijn [RND] III-1-2
pijp lots: Dae rouktj ¯n lóts met zwaore tebak: hij rookt zware pijptabak Dae luiptj d¯n hieëlen daag met di-j lóts in zien moel  lóts (Nederweert), pijp: Verklw. piêpke ¯n Aerde piêp  piêp (Nederweert) pijp III-2-3
pijpbeen pijp: pīp (Nederweert) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpensteel pijpenroertje: uitsluitend verklw.  piêpe-reurke (Nederweert) voorstuk van pijp III-2-3